Deze Pagina

Begeleiding in en door de jungle van de puberteit

Bij de synthese hoort een PowerPoint.

5.1 Signaleren en herkennen

Door te observeren kan je mogelijke problemen signaleren. Maar observatie vraagt om een zekere deskundigheid. Als observator ben je snel geneigd om je eigen meningen in je observatie te verwerken. Hierop moet je jezelf voortdurend op controleren, je mag je enkel aan de kale feiten houden. Op basis van je verworven feiten door observatie kan je een diagnostisch gesprek voeren met de puber.

5.2 Ik zie, ik zie wat jij ook ziet

Observeren is systematisch en doelgericht waarnemen van concreet, meetbaar gedrag. Bij het observeren zijn er valkuilen waar je voor moet oppassen. Het observatieverslag mag enkel feiten bevatten, geen oordelen.

5.3 Signaleringsinstrumenten

Door vragenlijsten te gebruiken als signaleringsinstrument kan de puber het een en het ander ‘vertellen’ over zichzelf. Het is een hulpmiddel bij het formuleren van zijn zelfbeeld.

5.4 De rol en de systematiek van de begeleider bij diagnosticeren en begeleiden

De begeleider moet laten merken aan de puber dat hij een richtingsaanwijzer is, een coach. Vaak lopen pubers met het idee rond dat ze de enigen zijn met hun probleem. Maar wanneer ze beseffen dat ze niet de enigste zijn gaat er een wereld voor hen open. Zo krijgen ze de moed om hun problemen onder ogen te komen. Pubers leren het meest van mensen vanuit hun directe context. De begeleider en de puber moeten samen doelen opstellen. En een duidelijk welkom en afscheid is een vereiste. Hierdoor krijgt de puber het gevoel dat hij gekend is en dat hij er toe doet.

5.5 Diagnosticeren

Op basis van de verzamelde informatie door observatie en signaleringsinstrumenten kan de begeleider in een diagnostisch gesprek onderzoeken wat een passende volgende stap kan zijn.

5.6 Zelfvertrouwen en motivatie: waar kun je die halen?

Uit afleiding van vragenlijsten blijkt dat de puberteit een onzekere periode is in het leven van een mens. Agressie, grensoverschrijdend gedrag, motivatieproblemen en het niet zo gemakkelijk kunnen kiezen heeft vaak te maken met onzekerheid en weinig zelfvertrouwen. De laatst opgenoemde elementen nemen af als het zelfvertrouwen van de puber toeneemt en de onzekerheid verminderd. Je kan pubers vergelijken met dieren die in het nauw gedreven worden of angstig zijn. Ze brullen, bijten, spugen, blazen zich op, slaan,.. Via feedback kan je de puber meer zelfvertrouwen doen ontwikkelen.

5.7 Autonomie, relatie en competentie

Door vervulling van de basisbehoeften van de mens neemt het zelfvertrouwen en de motivatie toe.

Autonomie: De term autonomie is afgeleid van het Grieks αυτονομία (autonomía, autos (zelf) + nomos (wet), autonomos (eigen wetten opleggend)) en beschrijft het vrij zijn van extern bestuur. Het concept wordt teruggevonden in politiek, technisch, filosofisch, geneeskundig, moreel en psychologisch verband. Het verwijst daarbij steeds naar de capaciteit van een rationeel individu of bestuur om eigen verantwoorde beslissingen te nemen. Een goed Nederlands synoniem is zelfbestuur. Het tegenovergestelde van autonoom is heteronoom.

Relatie: Relaties tussen mensen kunnen de vorm hebben van een liefdesrelatie in diverse vormen. Er hoeft echter geen liefde in het spel te zijn om van een intermenselijke relatie te spreken, zoals bijvoorbeeld bij zakelijke relaties.

Competentie: Een vaardigheid is het vermogen om een handeling bekwaam uit te voeren of een probleem op te lossen. Vaardigheid wordt veelal vergaard door ervaring.

Gebruikte bronnen Synthese en PowerPoint

Terug