Table of Contents
|

1.De adolescentie
De adolescentie is het ontwikkelingsstadium tussen de kindertijd en het maatschappelijk volwassen zijn. Het is een tijd van verregaande lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele veranderingen. Craeynest (2005) spreekt van een echte 'scharnierperiode': adolescenten worden immers niet meer gezien als kinderen, maar ook nog niet als volwassenen. Toch is het een periode waarin het individu een radicale gedaanteverwisseling doormaakt.
1.1. Psycho-fysiologische ontwikkeling
Vaak maakt men een onderscheid tussen de puberteit en de eigenlijke adolescentie. Met de eerste term doelt men vooral op de lichamelijke veranderingen die samenhangen met groei en sexuele rijping tussen 12 en 16 jaar, en op de spanningen die daarmee gepaard gaan. Met adolescentie wijst men veeleer op de periode vanaf 16 jaar en focust men vooral op het zoeken naar een eigen identiteit en positie. Het onderscheid is in de praktijk echter vrij arbitrair en beide termen worden door elkaar gebruikt.
De lichamelijke puberteitsverschijnselen ontstaan hoofdzakelijk onder invloed van complexe hormonale processen.
1.1.1. Fysieke rijping
1.1.1.1. De pubertaire groeispurt

Tijdens de adolescentie nemen lengte en gewicht in een adembenemend tempo toe. In enkele jaren tijd verdwijnen de kinderlijke vormen en begint het lichaam volwassen proporties aan te nemen. In fysiek opzicht ondergaan jongens en meisjes een ware transformatie.
De groei van de verschillende lichaamsdelen verloopt echter niet in een gelijkmatig tempo. Jonge adolescenten zien er daarom vaak slungelachtig uit.
1.1.1.2. Sexuele rijping
De sexuele rijping begint net zoals de groeispurt eerder bij meisjes dan bij jongens. Bij meisjes is dit rond hun elfde of twaalfde, bij jongens rond hun dertiende of veertiende.
Op dit vlak zijn er echter grote individuele verschillen.
Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de primaire en secundaire geslachtskenmerken. Primaire hebben betrekking op alle organen die rechtstreeks te maken hebben met de voortplanting. De secundaire kenmerken hebben niet rechtstreeks te maken met de geslachtsorganen.
1.1.1.3. Het acceleratieverschijnsel
De laatste honderd jaar komen de jongens en meisjes steed vroeger in de puberteit. Het zogenaamde acceleratieverschijnsel wijst op de vaststelling dat de ontwikkeling zowel op vlak van groei als op vlak van sexuele rijping vandaag de dag sneller verloopt dan enkele generaties geleden.
Men vermoed dat deze toename in lichaamslengte en vervroegde sexuele rijping te maken heeft met de verbeterde welvaart en de verbeterde omstandigheden op gebied van voeding en gezondheid.
Een ander meer speculatieve verklaring voor de vervroegde sexuele rijping zijn sociocultureel van aard.
1.1.2. Houding van de adolescent tegenover de lichamelijke veranderingen
Het is duidelijk dat de geschetste lichamelijke veranderingen een grote impact kunnen hebben op het ontluikend zelfbeeld en op de identiteitsvorming van de adolescent.
Voor sommige adolescenten vormen deze ontwikkelingen een bron van zelfvertrouwen. Anderen echter gaan met verwarring of afschuw op hun lichaam reageren.
1.2. Cognitieve ontwikkeling

Cognitieve ontwikkeling wordt mee mogelijk gemaakt door een aantal parallel verlopende fysiologische veranderingen. Tijdens de ganse periode van de adolescentie merken we een sterke ontwikkeling van de prefrontale cortex die pas omstreeks de leeftijd van twintig jaar volledig volgroeid is. De prefrontale cortex is het gebied in de hersenen waarmee mensen denken, oordelen en complexe problemen oplossen. Ook de beheersing van impulsen wordt door dit gebied gereguleerd. Het is risicovol en ondoordacht gedrag dat kenmerkend is voor veel mensen in deze periode.
1.2.1. Formeel-operationeel denken
Omstreeks de overgang naar de middelbare school zal voor de meesten een nieuwe wereld van intellectuele mogelijkheden opengaan: een wereld waarin het niet waarneembare, het louter denkbare en het hypothetische centraal staat.
Adolescenten kunnen bijvoorbeeld verschillende abstracte mogelijkheden in hun hoofd oproepen en zaken in relatieve zin beschouwen, terwijl jongere kinderen alleen maar absoluut en in zwart-wit termen kunnen denken.
Om zich in die imaginaire wereld te kunnen handhaven zal de adolescent volgens Piaget aangepaste denkvormen moeten ontwikkelen. Deze manier van denken wordt het formeel operationeel niveau genoemd.
1.2.1.1. Experimenteel denken
Net zoals een wetenschapper gaat een adolescent dus uit een geheel van mogelijke factoren telkens afzonderlijk en systematisch naar één variabele kijken om een conclusie te kunnen formuleren. De adolescent kan dus zijn zijn inzichten toetsen door experimenteel te werk te gaan en waar te nemen wat zijn experimentele manipulaties te weeg brengen.
1.2.1.2. Gebruik van abstracte begrippen
Kermerkend bij dit formeel denken is ook het toenemend gebruik van woorden en symbolen die niet meteen verwijzen naar concreet aanschouwelijke voorwerpen of eigenschappen, maar die een puur abstracte betekenis hebben.
1.2.1.3. Hypothetisch-deductief redeneren
Adolescenten in het formeel operationeel stadium maken gebruik van hypothetisch-deductief redeneren. Dit betekend dat ze aan de hand van een algemene theorie die een resultaat oplevert ze verklaringen en voorspellingen afleiden voor specifieke situaties. De adolescent is dus in staat om abstracte mogelijkheden als vertrekpunt te nemen en van daaruit over te stappen naar het concrete. Adolescenten zullen dus meerdere verklaringen zoeken en zo eventueel hun hypotheses bijstellen.
1.2.1.4. Propositioneel denken
Proposities zijn abstract-logische veronderstellingen en beweringen die kunnen gebruikt worden in afwezigheid van concrete voorbeelden. Ze kunnen dus afzonderlijke veronderstellingen op elkaar betrekken zodat er nieuwe inzichten of conclusies uit ontstaan, zonder at men hoeft na te gaan of de conclusie klopt met de feiten.
1.2.1.5. Combinatorisch denken
De adolescent gaat eerst theoretisch bedenken welke combinaties van iets mogelijk zijn en daarna deze combinaties nauwgezet en systematisch toetsen.
1.2.2. Gevolgen van de mogelijkheid tot formeel denken
Het vermogen tot abstract en formeel denken heeft grote gevolgen op intellectueel gebied. De adolescent is in staat om een heel nieuwe soort problemen aan te pakken, problemen van abstracte of hypothetische aard. De adolescent put hier een groot genoegen uit veronderstellingen die totaal onwerkelijk of voor buitenstaanders onzinnig of absurd zijn. Ze kunnen uren discussiëren over uitspraken die beginnen met 'stel nu eens dat..' of 'als we er nu eens zouden vanuit gaan dat…'. Eveneens is absurde humor erg in trek bij de adolescenten.
Metacognitie is eveneens een belangrijk aspect bij de cognitieve vooruitgang. Metacognitie is de kennis die mensen hebben over hun eigen denkprocessen en over de manier waarop ze daarmee omgaan. Ze kunnen over zichzelf nadenken en hun eigen mentale processen monitoren. Ze zijn zich bewust van hun eigen geheugencapaciteit en kunnen ze trucjes en kapstokjes ontwikkelen om hun eigen denken efficïenter te maken. Dit kan ook gevolgen hebben: ze kunnen zich in zichzelf terugtrekken en zich te erg bewust worden van zichzelf.
Naast cognitieve gevolgen zal het formeel denken ook heel wat repercussies hebben in het gedrag en het zelfbeeld van de adolescent. De adolescent zal steeds meer een kritische houding aannemen. Ze zullen de opvattingen, regels en verklaringen die ze als kind aangereikt kregen in vraag stellen en contesteren. De kritiek zal zich richten op de autoriteitsfiguren zoals ouders en leerkrachten. Ze zullen eveneens leren dat er andere meningen bestaan dan diegene die ze thuis hebben meegekregen, en dat die meningen evenveel bestaansrecht hebben.

Adolescenten ontdekken ook dat hun thuis-situatie slechts één van de vele mogelijke realiteiten is. Ze leren dat er lacunes en logische fouten zitten in de dingen die ze vroeger zomaar accepteerden. Hierdoor gaan ze snel de discussie aan, puur om het plezier van het discussiëren zelf. Sommigen worden eveneens plots erg idealistisch wanneer ze geconfronteerd worden met de grote maatschappelijke problemen. De adolescent merkt dat er veel dingen in de wereld niet kloppen of onrechtvaardig zijn. Deze kritische houding kan heel wat conflicten en ruzies opleveren. Volwassenen denken dat hun kritiek persoonsgericht is in plaats van op de inhoud van het debat. Eigenlijk kan men de typische tegendraadsheid van de adolescent eerder zien als een denkoefening vanuit nieuw verworden cognitieve mogelijkheden, of als manifestatie van de ontluikende zelfstandigheid. De adolescent wil de wereld laten weten dat hij meetelt en meedenkt.
Deze nieuwe mogelijkheden in het formeel denken heeft ook een keerzijde. Er ontstaat een nieuwe vorm van egocentrisme, ze hebben vaak de neiging om hun eigen zogenaamd briljante gedachtenconstructies voor werkelijkheid aan te nemen, of als de enige juiste te beschouwen. Soms is de adolescent niet bereid om kritiek van anderen te aanvaarden, maar zelf heel snel is in het leveren van commentaar op anderen.
Tenslotte zorgen persoonlijke legendes er ook voor dat sommige adolescenten menen dat zij onaantastbaar of immuun zijn voor bepaalde risico's of dreigingen: verkeersongelukken of ongewenste zwangerschappen zijn dingen die anderen overkomen maar waar zijzelf nooit mee te maken kunnen hebben.
1.3. Sociaal-emotionele ontwikkeling
De adolescentie is de periode waarin het individu zich vragen stelt over de plek die hij in de maatschappij en in het leven dient in te nemen. 'Waar hoor ik bij?', 'waar sta ik voor?' en 'wie ben ik?' nemen een belangrijke plaats in in het gevoelsleven van de adolescent. Identiteitsvraagstukken zijn belangrijk geworden: het belang van het verwerven van een eigen plek veronderstelt immer een hoge mate van abstract denken. Een ander belangrijk punt is de fysieke veranderingen die de adolescent meemaakt. Hij is zich bewust geworden van zichzelf en van de reacties van anderen op de veranderingen die hij doormaakt.
1.3.1. Identiteitsvorming in de adolescentie
1.3.1.1. Zelfbeeld en eigenwaarde
Wanneer adolescenten proberen te beschrijven wie ze zijn doen ze dat via een onafhankelijke en brede visie op zichzelf en ze kunnen verschillende aspecten over zichzelf met elkaar verbinden. Dit zorgt er ook voor dat veel adolescenten met zichzelf overhoop liggen. Sommigen observeren bij zichzelf grote tegenstellingen en heb moeite om de verschillende kanten van hun persoonlijkheid tot één geheel te integreren. Sommigen ontdekken ook nieuwe aspecten van hun persoonlijkheid die voorheen nog niet bekend voor zichzelf waren, daarom kunnen ze schrikken van hun eigen reactie, of het gevoel krijgen dat ze niet meer dezelfde persoon zijn als vroeger. Adolescenten gaan zichzelf beschrijven aan de hand van abstracte begrippen of aan de hand van ideologie.
Zelf-acceptatie is ook een belangrijke uitdaging. Weten wie je bent garandeert immers niet dat je ook tevreden bent over jezelf. Het is zelfs zo dat een groter zelfinzicht er net voor zorgt dat gebreken en kleine kantjes juist des te pijnlijker in beeld komen. Deze eigenwaarde is erg gedifferentieerd: een tiener kan bijvoorbeeld erg veel eigenwaarde hebben op sportief vlak, maar zich erg onzeker voelen ten aanzien van het andere geslacht. Geslacht is dan ook een factor die bepalend is voor de eigenwaarde.
1.3.1.2. Het kernconflict van de adolescentie

De adolescentie is het stadium van identiteit versus identiteitsverwarring. Het doormaken van een identiteitscrisis is een noodzakelijke voorwaarde om te groeien als persoon. Jongeren die vastlopen in hun pogingen om een geschikte identiteit te vinden kunnen daardoor allerlei dysfunctionele gedragingen vertonen. In sommige gevallen wordt hun gedrag echt sociaal onaanvaardbaar, of vluchten ze in drank of drugs. Later krijgen ze problemen met het aangaan en in stand houden van langdurige partnerrelaties.
Tijdens de adolescentie treed er ook verwarring op. De adolescent is onzeker en gaat steeds meer piekeren of zich in zijn eigen denkwereld terugtrekken. Er treden allerlei contradicties en spanningen naar aanleiding van drie belangrijke vragen rond de identiteit: Wie ben ik? Wie zou ik willen zijn? Hoe ervaren anderen mij? Jongeren kunnen zich op het ene moment heel anders voelen dan op andere momenten. Ze weten vaak niet wat ze willen of ze verlangen volledig tegenstrijdige dingen.
De grote uitdaging van de adolescentie bestaat er dan ook in om na een periode van zoeken, verkennen en experimenteren tot een eigen synthese te komen. Daarom is het belangrijk dat de nieuwe identiteit aan twee kenmerken voldoet, namelijk continuïteit en erkenning. Dit komt erop neer dat de jongere doorheen de verschillende levenservaringen, rollen en omstandigheden, zichzelf toch steeds als één en dezelfde persoon ervaart. Het is ook belangrijk dat de identiteit door anderen herkend en erkend wordt, dat anderen inzien en appreciëren waar iemand voor staat.
1.3.1.3. Psychosociaal moratorium
De adolescentie is ook een periode waarin ze zich tijdelijk onttrekken aan de verantwoordelijkheden en bekommernissen van de volwassenheid. Het is een periode van actief experimenteren en zoeken naar prioriteiten vooraleer men op eigen benen dient te staan.
Zo'n periode is niet voor alle adolescenten weggelegd. Sommigen worden al heel vroeg in het werkelijke leven gegooid doordat ze reeds op jonge leeftijd alleen gaan wonen en de eindjes aan elkaar moeten zien te knopen. Sommigen halen hieruit heel wat persoonlijke voldoening uit het feit dat ze er in slagen om boven water te blijven in zo'n moeilijke omstandigheden. Anderzijds kan het ervoor zorgen dat jongeren een aantal belangrijke stappen alsmaar blijven uitstellen. Denk maar aan kinderen die eeuwig bij hun ouders willen blijven wonen.
De experimenteerfase kan ook te vroeg worden afgesloten, hierdoor kunnen een aantal ontplooiingskansen nooit verkend worden. Dit zijn voornamelijk adolescenten die zich heel snel hebben verbonden aan een bepaalde identiteit, maar die geen crisisperiode hebben doorgemaakt waarin ze verschillende alternatieven onderzochten. Ze hebben snel een rol opgenomen die zich door overmacht aanbiedt, of die door anderen wordt opgedrongen.
Adolescenten kunnen ook een negatieve identiteit aannemen, een identiteit die tegenover hetgene wat de ouders van hen verwachten staat. De jongere gaat zich met rollen en gedragingen identificeren die door de ouders als ongewenst of gevaarlijk worden voorgesteld. Ze laten zich leiden door wat anderen van hen verwachten, maar dan in tegengestelde zin.
1.3.2. Veranderende relaties met ouders en leeftijdsgenoten
Adolescenten willen autonomie verwerven. Ze dienen zich geleidelijk aan los te maken van hun ouders en dienen controle over hun eigen leven te verwerven. Dit zorgt voor heel wat problemen. Ouders en tieners staan in dit proces op allerlei vlakken lijnrecht tegenover elkaar. Er zou sprake zijn van een generatiekloof, een groot verschil tussen ouders en kinderen op vlak van attitudes, waarden, ambities en wereldbeeld.
Tijdens de adolescentie spelen leeftijdsgenoten een belangrijke rol. De telefoon is het meest kenmerkende symbool volgens ouders van de adolescentie, waarschijnlijk door de sociale vergelijking: ze hebben door de grote veranderingen die ze meemaken nood aan gezelschap van mensen die hetzelfde doormaken. Ouders kunnen die mogelijkheid niet langer aanbieden, 'erbij horen' is een fundamenteel belang. In een vriendengroep vindt de adolescent steun en geborgenheid, maar ook een klankbord om reflecties en meningen aan te toetsen.